Binnenpleisterwerk
De pleisterwerken starten na het beëindigen van de ruwbouwwerken, na het plaatsen van het buitenschrijnwerk met beglazing en dichten van sleuven van leidingen e.d., voor het plaatsen van het binnenschrijnwerk en de vloerafwerking.
De uitvoering van de pleisterwerken gebeurt in een regen- en winddichte ruimte. De temperatuur van de omgeving en ondergrond bedraagt minimum 5° C en maximum 30° C. Bepleistering op bevroren of ontdooiende ondergronden is verboden, evenals bij vorstrisico. Na het aanbrengen van het pleister zal gedurende vier weken een temperatuur van minimum 5° C aangehouden worden. De ruimte wordt nadien voldoende verlucht.
De hoogtepeilen worden vooraf overeengekomen. De bepleistering stopt boven de vochtschermen. Eventuele uitlopers worden boven het vochtscherm afgesneden.
De ondergrond moet droog, proper en stabiel te zijn. Het vulbeton van de houtwolcement-blokken is voldoende verhard en heeft bij voorkeur een ouderdom van minimum 6 maanden. De ondergrond wordt ontstoft, loszittende en/of uitstekende materialen worden verwijderd. Eventuele voegen en holten worden vooraf afgepleisterd.
Voorafgaandelijk worden geschikte hoek- en stopprofielen geplaatst. Rond raam- en deuropeningen worden eventueel zelfklevende aanzetprofielen aangebracht.
Het pleister Monogyps’in Blue wordt aangebracht in twee lagen, handmatig of machinaal. De eerste laag wordt opgezet op een dikte van ongeveer 10 mm, en vervolgens vlakgezet. Hierin wordt een glasvezelwapening Granol’therm AGG of gelijkwaardig (voor gipsbepleisteringen) ingewerkt. De wapeningsstroken overlappen 10 cm. Het oppervlak wordt verdicht. Vervolgens wordt een tweede laag opgebracht zodat de totale nominale dikte van het pleister minstens 15 mm bedraagt (afhankelijk van de vlakheid van de bouwblokken). Deze tweede laag wordt gesponst, ingeschuurd en gepolijst.
De bepleistering wordt in het lood en waterpas uitgevoerd volgens de geldende toleranties (WTCB Technische voorlichtingen 199 en 201). Inwendige hoeken en naden worden ingesneden.
